Als vangschot wordt door de jager de schot aangeduid waarmee hij zwaar gewond of niet onmiddellijk dodelijk getroffen wild afmaakt. Vaak wordt dit schot aan het einde van een zoektocht of bij verongelukt wild afgevuurd. Het dient om het stuk van zijn lijden te verlossen en de onmiddellijke en pijnloze dood te bewerkstelligen door het binnendringen van de kogel in de hersenstam.
Juist handvuurwapens worden door jagers in Duitsland als vangschotwapen gebruikt, omdat het vangschot meestal op korte afstand wordt afgevuurd.
Populaire kalibers voor het vangschot zijn bijvoorbeeld .22 lfB, omdat het bij roofwild sterk genoeg is om onmiddellijk te doden, terwijl het anderzijds de huid niet waardeloos maakt. Voor het vangschot op schalenwild (vooral schotvaste zwijnen) zijn bij voorkeur sterke kalibers aan te raden, zoals bijvoorbeeld .38 Special, .357 Magnum of .44 Magnum.