Onder sporen verstaan we alle kenmerken die geschoten wild na de schot achterlaat. Ze worden onderzocht wanneer het wild niet ter plaatse is overleden. Door de beoordeling van de sporen kan de schutter concluderen hoe en of hij het stuk wild heeft geraakt. Bovendien kan aan de hand van de sporen worden ingeschat hoe lang de vluchtweg is.
Tot de belangrijkste sporen behoren het tekenen van het wild bij het schot, bloed (kleur en consistentie), snij- en scheurhaar, botfragmenten, bodemverwondingen, zogenaamde ingrepen, tanden, gewei-onderdelen en stukken wildvlees. Ook kunnen geluiden van het wild en de kogelinslag, dus het geluid van de kogel bij het raken van het wildlichaam, aanwijzingen geven over het schot.